vader

• Geluid:  vader    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈvadər /

• va·der

• In de betekenis van ‘verwekker’ voor het eerst aangetroffen in 776 ^[1]

erfwoord afkomstig van [2]: Middelnederlands: vader Oudnederlands: fadar Germaans: *fadēr Indo-Europees: *ph₂tḗr

Verwant in Germaans: West: Engels: father (Angelsaksisch: fæder), Duits: Vater, (Oudhoogduits: fater), Fries: fader, faar (Oudfries: feder, fader) Noord: Zweeds/Deens/Noors: far, fader, (Oudnoords: faðir), IJslands/Faeröers: faðir Oost: Gotisch: fadar

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vader	vaders
verkleinwoord	vadertje	vadertjes

de vader m

1. (familie) een mannelijke ouder

   ▸ Een doodgewone veertiger met een eigen bedrijf, twintig jaar getrouwd, vader van drie, die elke zondag het gras maait.^[3]

2. een man binnen een gemeenschap wiens toewijding allen binnen die gemeenschap dient

• pa, pap, papa, pappie, paps, va, vake

• De wens is de vader van de gedachte

• Mijn vader is geen bremer (of breeuwer)

• Zo vader, zo zoon (of: zo moeder, zo dochter)

vervoeging van
vaderen

vader

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaderen
   

   • Ik vader. 

2. gebiedende wijs van vaderen
   

   • Vader! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaderen
   

   • Vader je? 

• Het woord vader staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vader" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.[4]

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vader	vaders
verkleinwoord

• va·der

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

• va

• papa

• moder

• older

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vader	vaders / vadere

• IPA: /fɑːdər/

• Afgeleid van het Nederlandse vader

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

• pa

• moeder

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• IPA: /vaːðɐ(r)/

• va·der

• Afgeleid van het Middelnederlandse vader

vader m

1. (familie) vader; een mannelijke ouder
2. beschermer
3. God

	enkelvoud				meervoud
	geheel	gemuteerd	verkleind	gemuteerd verkleind	geheel	gemuteerd	verkleind	gemuteerd verkleind
nominatief	vader	-	vaederke	-	vaeder	-	vaederkes	-
genitief	vaders	-	vaederkes	-	vaeder	-	vaederkes	-
locatief	vaderes	-	vadereske	-	vaderese	-	vadereskes	-
datief	vadere	-	vaederke	-	vaeder	-	vaederkes	-
accusatief	vader	-	vaederke	-	vaeder	-	vaederkes	-

• vaar
• vajer

• Afgeleid van het Angelsaksische fæder

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

fader faderr fadir fadur

fadyr father faðer feder

ffader fæder veder

faderhode fader in lawe faderles faderly

fadren forfader forme fader fornfader

godfader lorfadyr olde fader stepfader

• Engels: father
• Schots: fader, faether, faider, faither, fither
• Yola: vather

• Afgeleid van het Oudsaksische fadar

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

• Nedersaksisch: Va, va, Vaa, Vaader, Vaare, Vadder, Vader, vader, vaor, Vär, Vatter, Voder

• Afgeleid van het Oudnederlandse fader

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

uader vāder vadere vadre

vaeder vater wader

• Limburgs: vaar, vader, vajer
• Nederlands: vader
  • Afrikaans: vader

• Vroegmiddelnederlands Woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
• Middelnederlands Woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	vader	vaders
verkleinwoord

• va·der

• Afgeleid van het Middelnederduitse vader

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

Va va vä Vaa Vaader

vaar väär Vaare Vadder Vader

vae vaeder väjer vao vaod

vaoder vaoi vaor Vär Vatter

voa voaie voar voader Voder

heit oat oate olheer

n oolden pa pabbe pap

papa pape pappe piepa

taat taote tate täte

• moder

• older

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• va·der

Naar frequentie	11194

vader, mv

1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van vad

• vad, mv

• va·der

vader, mv

1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van vad (betekenis [A]: hengelsnoer, vissnoer, sleepnet)

• vad, mv (betekenis [A]: hengelsnoer, vissnoer, sleepnet)

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

• va
• väär
• väjer

• papa
• täte

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

• va
• vae
• vaeder

heit pa papa pape

pappe piepa tate

vader

1. (familie) vader; een mannelijke ouder

va vä vaar väär

vao vaod vaor vaoder

• pa
• pap
• papa
• pappe
• taat

• ouwer

• Zie Wikipedia voor meer informatie.