[go: up one dir, main page]
More Web Proxy on the site http://driver.im/

Étymologie

modifier
Du néerlandais.

ontslaan \Prononciation ?\

  1. Licencier, renvoyer, suspendre.

Étymologie

modifier
Dérivé par préfixation de slaan.
Présent Prétérit
ik ontsla ontsloeg
jij ontslaat
hij, zij, het ontslaat
wij ontslaan ontsloegen
jullie ontslaan
zij ontslaan
u ontslaat ontsloeg
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben ontslaand ontslagen

ontslaan \Prononciation ?\ transitif

  1. Dispenser, exempter, délier, décharger.
    • Iemand van een plicht ontslaan.
      Dispenser quelqu’un d’une obligation.
  2. Licencier, renvoyer, congédier.
    • Een ambtenaar van zijn functie ontslaan.
      Révoquer un fonctionnaire.
    • Iemand uit zijn functie ontslaan.
      Démettre quelqu’un de ses fonctions, révoquer quelqu’un.
    • Iemand eervol ontslaan.
      Accepter la démission de quelqu’un.
    • Iemand uit een ziekenhuis ontslaan.
      Congédier quelqu'un de l’hôpital.

Synonymes

modifier
dispenser
licencier

Prononciation

modifier

Prononciation manquante. (Ajouter)