hoog
Étymologie
modifier- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Adjectif
modifierhoog \ɦoɣ̊\
Forme | Positif | Comparatif | Superlatif |
---|---|---|---|
Forme indéclinée | hoog \'ɦox\ |
hoger \'ɦo.ɣər\ |
hoogst \'ɦoxst\ |
Forme déclinée | hoge \'ɦo.ɣə\ |
hogere \'ɦo.ɣə.rə\ |
hoogste \'ɦox.stə\ |
Forme partitive | hoogs \'ɦoxs\ |
hogers \'ɦo.ɣərs\ |
— |
- Haut, élevé.
Hierdoor hebben schadelijke bacteriën in een onnatuurlijk hoog tempo en in steeds toenemende mate resistentie tegen deze antibiotica ontwikkeld.
— (Jean-Paul Pirnay, « Faagtherapie: de medische toepassing van de evolutionaire wapenwedloop tussen bacteriën en fagen », Belgisch Militair Tijdschrift / Revue militaire belge, juin 2014, page 108)
- (Électronique) Activé.
sensor S0609 wordt hoog
- le capteur S0609 est activé
Antonymes
modifier
Dérivés
modifier- driehoog
- halfhoog
- hemelhoog
- hoge druk
- hoge feestdagen
- Hoge Raad
- hoge snelheid
- hogehoed
- hogelijk
- hogepriester
- hogepriesterschap
- hogerop
- hogeschool
- hoog water (marée haute)
- Hoogalemannisch
- hoogaars
- hoogachten
- hoogaltaar
- hoogbegaafd
- hoogbejaard
- hoogbloei
- hoogblond
- hoogboordig
- hoogbootsman
- hoogbouw
- hoogconjunctuur
- hoogdag
- hoogdekker
- hoogdienst
- hoogdravend
- hoogdrempelig
- hoogdringend
- hoogdruk
- Hoogduits
- hoogedel
- hoogedelgeboren
- hoogeerwaard
- hoogeerwaarde
- hoogeind
- hoogeloon
- hoogfeest
- hoogfrequent
- hooggaand
- hooggebergte
- hooggeboren
- hooggekwalificeerd
- hooggeleerd
- hooggelegen
- hooggeplaatst
- hooggerechtshof
- hooggespannen
- hooggestemd
- hooggestreng
- hooggevoelig
- hooggewaardeerd
- hoogglans
- hooggradig
- hooghalen
- hooghartig
- hoogheemraadschap
- hoogheerlijk
- hoogheid
- hooghouden
- hoogkerkelijk
- hoogkoor
- hoogland
- hoogleraar
- hooglicht
- Hooglied
- hooglijk
- hooglopend
- hoogloper
- hoogmis
- hoogmoed
- hoogmoedig
- hoogmogend
- hoogmoleculair
- hoognodig
- hoogohmig
- hoogopgeleid
- hoogopgeleide
- hoogoplopend
- hoogoven
- hoogpolig
- hoogrenaissance
- hoogrood
- hoogschatten
- hoogschout
- hoogseizoen
- hoogsensitief
- Hoogsilezisch
- hoogslaper
- hoogspanning
- hoogspringen
- hoogspringer
- hoogspringster
- hoogstaand
- hoogstam
- hoogstammig
- hoogstandje
- hoogstapelaar
- hoogte
- hoogtechnologisch
- hoogtij
- hoogtijd
- hooguit
- hoogveen
- hoogverheven
- hoogverraad
- hoogvlakte
- hoogvliegend
- hoogvlieger
- hoogwaardig
- hoogwater
- hoogwelgeboren
- hoogwerker
- hoogwijs
- hoogzaal
- hoogzwanger
- hovaardig
- huizenhoog
- kamerhoog
- kniehoog
- manshoog
- metershoog
- middelhoog
- omhoog
- torenhoog
- tweehoog
- ultrahoog
- verhogen
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,5 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « hoog [ɦoɣ̊] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « hoog [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]