bouwen
Étymologie
modifierVerbe
modifierPrésent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | bouw | bouwde |
jij | bouwt | |
hij, zij, het | bouwt | |
wij | bouwen | bouwden |
jullie | bouwen | |
zij | bouwen | |
u | bouwt | bouwde |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | bouwend | gebouwd |
bouwen \Prononciation ?\
Synonymes
modifierDérivés
modifier- aanbouwen
- afbouwen
- bebouwen
- bijbouwen
- bouwakker
- bouwbedrijf
- bouwbesluit
- bouwblok
- bouwboer
- bouwboerin
- bouwcombinatie
- bouwcommissie
- bouwcontingent
- bouwdepot
- bouwdok
- bouwdoos
- bouwer
- bouwerij
- bouwfonds
- bouwfraude
- bouwfraudezaak
- bouwfysica
- bouwgereedschap
- bouwgrond
- bouwheer
- bouwhoek
- bouwhoeve
- bouwhoogte
- bouwhuis
- bouwjaar
- bouwkas
- bouwkavel
- bouwkeet
- bouwklimaat
- bouwknecht
- bouwkraan
- bouwkuip
- bouwkunde
- bouwkunst
- bouwkunstenaar
- bouwlaag
- bouwlamp
- bouwland
- bouwlat
- bouwlieden
- bouwlift
- bouwlocatie
- bouwmaatschappij
- bouwman
- bouwmanswoning
- bouwmarkt
- bouwmateriaal
- bouwmeester
- bouwmodulus
- bouwmuur
- bouwnijverheid
- bouworde
- bouwovertreding
- bouwpakket
- bouwpastoor
- bouwplaat
- bouwplaats
- bouwplan
- bouwpolitie
- bouwpremie
- bouwproject
- bouwpromotor
- bouwput
- bouwrente
- bouwrijp
- bouwschuim
- bouwsector
- bouwsel
- bouwsom
- bouwsparen
- bouwsteen
- bouwsteiger
- bouwstelsel
- bouwstijl
- bouwstof
- bouwstop
- bouwstuk
- bouwteam
- bouwtechniek
- bouwtekening
- bouwterrein
- bouwtijd
- bouwtrant
- bouwvak
- bouwvakker
- bouwval
- bouwverbod
- bouwvergunning
- bouwverlof
- bouwverordening
- bouwvloot
- bouwvolume
- bouwwereld
- bouwwerf
- bouwwerk
- bouwzone
- gebouw
- herbouwen
- inbouwen
- misbouwen
- modelbouwen
- ombouwen
- onderbouwen
- opbouwen
- overbouwen
- uitbouwen
- verbouwen
- volbouwen
- voortbouwen
Taux de reconnaissance
modifier- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation
modifier- Pays-Bas : écouter « bouwen [Prononciation ?] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « bouwen [Prononciation ?] »
Références
modifier- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]