thuiskomst
Dutch
editEtymology
editFrom thuis + komst, after thuiskomen.
Pronunciation
editNoun
editthuiskomst f (uncountable)
- homecoming (arrival home)
- Iedereen hier is in afwachting van haar thuiskomst.
- Everyone here is awaiting her coming home.
- Bij mijn thuiskomst merkte ik dat mijn portemonnee gestolen was.
- When I got home I noticed my wallet had been stolen.
- Iedereen hier is in afwachting van haar thuiskomst.
Descendants
edit- Afrikaans: tuiskoms