klootzak
Dutch
editEtymology
editFrom kloot (“testicle”) + zak (“sack, bag”).
Pronunciation
editNoun
editklootzak m (plural klootzakken, diminutive klootzakje n)
- (dated, literally) a ball sack; a bawbag; a scrotum
- (vulgar) a bawbag (common term of abuse for a man; a bastard or arsehole, q.v.)
- Jij bent met mijn vrouw naar bed geweest, jij klootzak!
- You slept with my wife, you arsehole!
- Jij kan soms echt een klootzak zijn, weet je.
- You can sometimes really be an arsehole, you know.