vervaren

• IPA^(key): /vərˈvaː.rə(n)/, /vɛrˈvaː.rə(n)/
• Hyphenation: ver‧va‧ren
• Rhymes: -aːrən

From Middle Dutch vervāren, from Old Dutch farfaran, from Proto-Germanic *frafaraną. Equivalent to ver- +‎ varen.

vervaren

1. (transitive) to transport by sailing
2. (intransitive, archaic) to sail

Conjugation of vervaren (strong class 6, prefixed)
infinitive	vervaren
past singular	vervoer
past participle	vervaren
infinitive	vervaren
gerund	vervaren n
	present tense	past tense
1st person singular	vervaar	vervoer
2nd person sing. (jij)	vervaart, vervaar2	vervoer
2nd person sing. (u)	vervaart	vervoer
2nd person sing. (gij)	vervaart	vervoert
3rd person singular	vervaart	vervoer
plural	vervaren	vervoeren
subjunctive sing.1	vervare	vervoere
subjunctive plur.1	vervaren	vervoeren
imperative sing.	vervaar
imperative plur.1	vervaart
participles	vervarend	vervaren
1) Archaic. 2) In case of inversion.

From Middle Dutch vervâren.

vervaren

1. (intransitive, or with reflexive object, archaic) to fear, to be afraid
2. (transitive, archaic) to scare, to make afraid

Conjugation of vervaren (weak, prefixed)
infinitive	vervaren
past singular	vervaarde
past participle	vervaard
infinitive	vervaren
gerund	vervaren n
	present tense	past tense
1st person singular	vervaar	vervaarde
2nd person sing. (jij)	vervaart, vervaar2	vervaarde
2nd person sing. (u)	vervaart	vervaarde
2nd person sing. (gij)	vervaart	vervaarde
3rd person singular	vervaart	vervaarde
plural	vervaren	vervaarden
subjunctive sing.1	vervare	vervaarde
subjunctive plur.1	vervaren	vervaarden
imperative sing.	vervaar
imperative plur.1	vervaart
participles	vervarend	vervaard
1) Archaic. 2) In case of inversion.

• vervaard
• vervaarnis

From Old Dutch farfaran, from Proto-Germanic *frafaraną.

vervāren

1. to go away, to leave
2. to disappear
3. to perish
4. to spoil, to rot
5. to be ruined
6. to investigate

This verb needs an inflection-table template.

• Dutch: vervaren

From ver- +‎ vâren.

vervâren

1. Synonym of vâren

This verb needs an inflection-table template.

• Dutch: vervaren

• “vervaren (I)”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
• “vervaren (II)”, in Vroegmiddelnederlands Woordenboek, 2000
• Verwijs, E., Verdam, J. (1885–1929) “vervaren (I)”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN, page I
• Verwijs, E., Verdam, J. (1885–1929) “vervaren (II)”, in Middelnederlandsch Woordenboek, The Hague: Martinus Nijhoff, →ISBN, page II